Veertig jaar gezichtsbepalend In 1973 maakte Robert Iezzi, zoon van Italiaanse immigranten, in opdracht van de New York Port Authority de eerste exemplaren van zijn bank voor wachtende reizigers. De banken verschenen in de havens, bij bus- en treinstations, op vliegvelden en in de stations van de subway waar ze decennia lang gezichtsbepalend bleven. Met hun solide bouw staan ze vijftig jaar later nog onverstoorbaar op hun plaats. Inmiddels worden ze uit oogpunt van onderhoud perron voor perron vervangen door metalen zitmeubilair. Terwijl ze zo langzaam verdwijnen uit de ondergrondse van New York, worden de banken vandaag met toestemming van de oorspronkelijke makers door GjaltProducties nieuw op de Nederlandse markt gebracht.
De foto’s op deze pagina, gemaakt door Adriaan de Groot, zijn verkrijgbaar als wall print (150x100cm). Zie productinformatie.
‘Prachtig ontworpen, verrassend comfortabel’ Voor de meeste passagiers van de ondergrondse in New York is de houten bank een gegeven. Het meubel is er altijd geweest. Fotografen, journalisten en reizigers met oog voor vormgeving lieten zich echter soms inspireren tot lyrische beschrijvingen.‘De bank behoort tot het beste dat de openbare ruimte van New York te bieden heeft,’ schreef bijvoorbeeld Paul Goldberger, columnist en architectuurcriticus van het gezaghebbende weekblad The New Yorker: ‘prachtig ontworpen en verrassend comfortabel.’ Met zijn eenvoudige ontwerp, strak en doeltreffend, voelt de New York Metrobank zich overal thuis. De bank vraagt geen aandacht voor zijn eigen ontwerp, schreef architectuurcriticus Goldberger. Lees meer over Goldbergers commentaar.
Dagblad The Daily News betreurt het verdwijnen van de ‘iconische’ bank en een Noorse fotograaf spreekt op zijn weblog van ‘een van de meest comfortabele zitbanken die ik heb geprobeerd. Ik heb nog nooit zoiets gezien.’ De karakteristieke dwarsbalkjes op de zitting, volgens velen bedoeld om slapers te ontmoedigen, ziet hij als bakens voor het territorium van de gebruikers: ‘Zelfs op een openbare bank heb je nog wel recht op een beetje privacy.’